Squash. Rules.
Bij een wedstrijd wordt er met het ‘best of four games’ principe gewerkt. Dit betekent dat degene die het eerste 3 games heeft wint. Een game is tot de 11 punten met 2 punten verschil, 11-9 bijvoorbeeld.
De bedoeling is de bal om de beurt tegen de voormuur te slaan, al dan niet met het gebruik van zijmuren.
1. Serveren
1.1 Wie mag er serveren?
De serveerder mag bij het starten van een nieuwe game of tijdens begin van een servicebeurt het servicevak kiezen. Bij de eerste game wordt dit bepaald doormiddel van een toss, hierna serveert altijd degene die de voorafgaande game of punt heeft gewonnen. Na het serveren moet je wisselen van servicevak, totdat de serveerder een punt verliest en de andere persoon mag serveren.
1.2 Hoe moet je serveren?
Voor de service worden de 2 grote achterste vakken gebruikt als servicevak. De serveerder slaat vanaf het kleine vakje, minimaal 1 voet in het kleine vakje, de bal direct tegen de voormuur, tussen de middelste en bovenste rode lijn. De bal moet hierna met of zonder de zijmuur te raken in het andere servicevak komen.
2. Stuit en lijnen
De bal moet direct of na 1 stuit terug geslagen worden tegen de voormuur. Dit mag ook via zijmuren of de achtermuur. De bal moet tussen de onderste en bovenste rode lijn de voormuur raken. Ook bij de zijmuren mag de bal alleen de muur onder de rode lijn raken.
3. No let, let of stroke
Voor de veiligheid van de spelers mag de bal niet geslagen worden als je tegenstander in de weg staat om de bal vrij te slaan of als de tegenstander in de weg staat om de bal rechtstreeks tegen de voormuur te slaan. Stop in beide situaties direct! Hieronder staat uitgelegd wanneer het een no let, let of stroke is.
Bij no let is het punt voor degene die blijkbaar toch niet in de weg stond, bij let wordt het punt opnieuw gespeeld, bij stroke is het punt voor degene die om de stroke vroeg.
1. Was er echt voldoende hinder van je tegenstander?
Nee = no let
Ja = volgende vraag
2. Had je de bal kunnen halen, spelen en deed je er moeite voor?
Nee = no let
Ja = volgende vraag
3. Deed je tegenstander alle moeite om hinder te verkomen?
Nee = stroke
Ja = volgende vraag
4. Moest je nog naar de bal toe om de bal te slaan?
Ja = let
Nee = volgende vraag
5. Je tegenstander stond dus te dicht bij de bal toen je zou slaan?
Ja = stroke
Nee = let